Handleiding SPSS voor beginners

Bijleren: wiskunde 4 min

Het gevreesde SPSS is voor veel studenten een nachtmerrie. Althans, als je niet weet hoe je er mee om moet gaan. Wanneer je namelijk met SPSS leert te werken zul je merken dat het ontzettend handig is. In dit artikel leggen we uit hoe jij verzamelde data analyseert en visualiseert met SPSS. We schrijven in jip-en-janneketaal, zodat het voor iedereen begrijpelijk is. Aan het eind geven we je praktische tips om beter te worden met SPSS.

SPSS

1. Inleiding: hoe werkt SPSS?

SPSS is de afkorting van Statistical Package for the Social Sciences. SPSS wordt dus gebruikt om data van bijvoorbeeld enquêtes en experimenten statistisch te analyseren. Vanzelfsprekend gebeurt dit vooral in sociale studies. Je analyseert je data om verschillen en overeenkomsten te achterhalen. SPSS geeft prachtige overzichten van resultaten die perfect te visualiseren zijn in een grafiek of tabel.

In paragraaf 1.1 zie je aan de hand van screenshots hoe je een bestand opent in SPSS en wat het verschil is tussen data en variable view.

1.1 Bestand openen in SPSS

Klik linksboven op ‘File’ en vervolgens op ‘Open’ en daarna op ‘Data’. Opmerking: Klik het juiste bestandstype aan bij ‘Files of type’, bijvoorbeeld Excel, zodat je je document gemakkelijk terugvindt.

SPSS

1.2 Verschil tussen data view en variable view

SPSS kent 2 tabbladen: ‘data view’ en ‘variable view’. Deze vind je rechtsonder in je scherm. Data view is een overzicht van alle geïmporteerde cijfers.

Variable view is een overzicht van alle geïmporteerde variabelen, inclusief eigenschappen. In onderstaande afbeelding zie je de eigenschappen van de variabelen group en exam.

SPSS

2. Meest gebruikte statistische testen SPSS

In dit hoofdstuk geven we je een overzicht van de meest gebruikte testen in SPSS. Hierbij gebruiken we voorbeelden van metingen uit een enquête en experiment over studeren met muziek. Aan het einde vind je een schema, waarin alle testen zijn samengevat.

2.1 Analyse nominale variabelen met SPSS

Een nominale variabele bestaat uit waarden die behoren tot afgebakende categorieën. Voorbeelden uit onze enquête zijn de voorkeur voor een bepaald schoolvak of de voorkeur voor een muziekgenre tijdens het studeren. Deze resultaten analyseer je met een frequentietabel en een chi-kwadraattoets.

Wat kan je met een frequentietabel?
Met een frequentietabel beschrijf je de nominale variabelen van je steekproef. Bijvoorbeeld hoeveel studenten man en hoeveel studenten vrouw zijn. Ook kom je er achter wat het percentage studenten is dat bijvoorbeeld naar rockmuziek luistert tijdens het studeren. Hier bekijk je vooral socio-demografische gegevens. Bij ‘Charts’ geef je aan welke grafiek je data weergeeft: bar chart (staafdiagram) of pie chart (taartdiagram). Je grafiek bewerken? Dubbelklik dan bij de output.

Wat kan je met de Chi-kwadraattoets (X²)?
Een chi-kwadraattoets toont de (mogelijke) samenhang tussen twee nominale variabelen. Zo bekijk je of er een verband is tussen geslacht en voorkeur voor een muziekgenre tijdens het studeren.

2.2 Analyse metrische variabelen met SPSS

Een metrische variabele (ook continue variabele genoemd) kan in een bepaald interval iedere waarde aannemen. Klinkt lastig, maar dat is het niet. Een goed voorbeeld is leeftijd. Een ander voorbeeld zijn stellingen met scores op een 5-puntenschaal. Mensen kunnen het er dan helemaal niet mee eens zijn 0 en 5 helemaal mee eens. Zo kun je gemakkelijk, in tegenstellingen tot de nominale variabelen, het gemiddelde uitrekenen.

Wat zijn descriptives?
Aan de hand van descreptives beschrijf je de metrische variabelen. Op die manier kan je het minimum en maximum, de standaarddeviantie en de variantie te weten komen. SPSS maakt het mogelijk om dat voor meerdere variabelen tegelijk te doen.

Wat kan je met een one sample T-test?
Met een one sample T-test vergelijk je het gemiddelde van één metrische variabele met een specifieke waarde. Zo test je bijvoorbeeld of het aantal minuten dat studenten per dag naar muziek luisteren, hoger of lager is dan 60 minuten.

Wat is een independent Samples T-test?
Deze test gebruik je om gemiddelden van twee groepen te vergelijken. Bijvoorbeeld de gemiddelde testresultaten van studenten die met en die zonder muziek studeerden.

Wanneer gebruik je ANOVA?
ANOVA gebruik je om de gemiddelden van minimaal drie groepen te vergelijken. Stel je laat studenten op 3 manieren studeren voor een examen: zonder muziek, met bluesmuziek en met klassieke muziek. Per groep krijg je een gemiddelde score voor het examen. Via een ANOVA-test meet je het verschil in resultaten. Belangrijk: Een ANOVA meet uitsluitend verschil, geen samenhang of verband.

Gebruik onderstaand schema om er snel achter te komen welke test je moet gebruiken voor welke data.

3. Praktische tips voor SPSS

Voor je aan de slag gaat met SPSS, hier een aantal handige tips:

  • Raak niet in paniek door het uiterlijk van het programma. Het ziet er zeer ingewikkeld uit, maar bedenk goed dat je maar een aantal functies nodig hebt.
  • Bereid je data goed en overzichtelijk voor: kies logische labels voor je variabelen en selecteer de juiste meting in variabele view.
  • Analyseer altijd eerst de descriptieve variabelen.
  • Ga na welke resultaten je het best in een grafiek of een tabel zet.
  • Doe na een statistische test enkel uitspraken over verschillen of samenhang.
  • Stem van tevoren af welke testen nodig zijn. Zo doe je geen overbodig werk en blijft het overzichtelijk.
  • Visueel ingesteld? Kijk dan instructievideo’s op YouTube.

Moeite met SPSS? Blijf niet met hulpvragen rondlopen en trek tijdig aan de bel. Onze SPSS-docenten helpen jou net zo lang tot het lukt. Geheel op je eigen tempo op momenten dat het jou uitkomt.

Laat hieronder je gegevens achter en blijf zo op de hoogte van onze nieuwste artikels! Je ontvangt verder geen reclame of andere e-mails.

SPSS statistiek programmeren