Raak je ook altijd in de war van de plus-que-parfait? Door middel van deze blog zal je de plus-que-parfait ‘meer dan perfect’ onder de knie krijgen! Ook zullen we kijken naar de keuze van de hulpwerkwoorden, être of avoir. Dit alles zal ik uitleggen samen met Marie en haar vrienden die een dagje naar Disneyland Parijs gaan. On y va!
Het vormen van de plus-que-parfait
In het Nederlands betekent plus-que-parfait ‘voltooid verleden tijd’. Denk bijvoorbeeld aan zinnen zoals: ‘ik had gegeten’. De plus-que-parfait werkt precies hetzelfde in het Frans:
hulpwerkwoord être of avoir in de imparfait + het voltooid deelwoord.
1. Welk hulpwerkwoord? Avoir of être?
Het eerste deel van de plus-que-parfait is altijd een hulpwerkwoord, être of avoir. Maar welke moet je kiezen? Hieronder leg ik de regels voor je uit:
A. De meeste werkwoorden: avoir
Het merendeel van de werkwoorden hebben altijd avoir als hulpwerkwoord.
- J’ai vu la boutique où Marie avait acheté son souvenir.
Ik heb het winkeltje gezien waar Marie haar souvenir had gekocht. - Marie a envoyé la photo qu’elle avait prise avec Mickey Mouse à ses parents.
Marie heeft de foto die ze met Mickey Mouse had gemaakt naar haar ouders gestuurd.
B. verbes pronominaux (wederkerende werkwoorden): altijd être
De wederkerende werkwoorden ofwel verbes pronominaux hebben altijd een persoonlijk voornaamwoord se (zich). Dit voornaamwoord se vormt zich altijd naar het onderwerp en wordt voor het hulpwerkwoord geplaatst. Deze wederkerende werkwoorden gaan altijd samen met être.
- Quand Marie s’était installée, je me suis assis à côté d’elle dans le grand huit.
Wanneer Marie was gaan zitten, heb ik mezelf naast haar gezet in de achtbaan. - Marie s’était amusée jusqu’au moment où elle a eu la nausée.
Marie had zich geamuseerd totdat ze misselijk was.
C. La maison d’être
Werkwoorden van la maison d‘être worden ook met ‘être’ vervoegd. Daarom heet het zo 😉. La maison d’être is een ezelsbruggetje om werkwoorden met être te onthouden.
Dit zijn vooral bewegingswerkwoorden, plus naître, devenir en mourir, zoals je in het plaatje hieronder kan zien.
- Cendrillon ne portait qu'une chaussure parce qu'elle était tombée pendant la parade.
Assepoester droeg maar één schoen omdat ze gevallen was tijdens de parade. - Anna était devenue reine dans La Reine des Neiges 2 et portait donc une couronne lors de la parade.
Anna was koningin geworden in Frozen 2 en droeg daarom tijdens de parade een kroon.
Let op: 6 van deze werkwoorden uit het maison d’être kunnen ook een lijdend voorwerp (COD) hebben: monter, descendre, retourner, passer, sortir en rentrer. In deze gevallen krijgen die werkwoorden een vervoeging met avoir in plaats van être.
- Le prince charmant avait passé ses coordonnées à Marie et une semaine plus tard, ils avaient leur premier rendez-vous.
Prins Charming had zijn gegevens doorgegeven aan Marie en een week later hadden ze hun eerste date. - Marie a pris une photo avec son portable qu’elle avait sorti de son sac à dos.
Marie nam een foto met haar mobieltje dat ze uit haar rugzak had gehaald.
Nog een keer opgelet: alléén de bewegingswerkwoorden van la maison d’être worden met être vervoegd, andere bewegingswerkwoorden krijgen avoir. Zo is het bijvoorbeeld: J’ai couru.
Doe zoveel mogelijk oefeningen en word hierin een expert!
2. De participe passé (voltooid deelwoord)
Nu dat ik het eerste gedeelte van de plus-que-parfait uitgelegd heb (het kiezen van être of âvoir en het in de imparfait zetten), is het tijd voor de participe passé (voltooid deelwoord). In een aantal gevallen moet je de participe passé aanpassen, meestal aan het onderwerp. Lees onze vorige blog waarin we alles tot in de kleinste details uitleggen over de participe passé en over het accord met de participe passé.
Het gebruik van de plus-que-parfait
Je gebruikt de plus-que-parfait voor een gebeurtenis in het verleden die zich eerder afspeelt dan een andere gebeurtenis in het verleden. Dat is dus altijd een volledig afgeronde actie in het verleden die geen enkele link heeft met het heden.
- Marie a raconté à ses parents ce qu’elle avait fait dans le parc d’attractions.
Marie vertelde aan haar ouders wat ze had gedaan in het pretpark. - Marie avait tout écrit dans son journal et puis elle s’est endormie.
Marie had alles in haar dagboek geschreven en toen is ze in slaap gevallen.
De plus-que-parfait kan ook worden gebruikt voor de indirecte rede in het verleden. Daarmee wordt bedoeld dat je de woorden van een ander iemand weergeeft:
- Marie a dit que Prince Charmant l’avait invitée au bal.
Marie zei dat Prince Charming haar had uitgenodigd naar het bal. - Marie a raconté à ses parents qu’elle avait capoté.
Marie vertelde aan haar ouders dat ze over de kop was gegaan.
Als laatste wordt de plus-que-parfait ook gebruikt om over hypothetische gebeurtenissen uit het verleden te spreken. Dit gaat om gemiste kansen waarvan het onmogelijk is om daar nu nog iets aan te veranderen. Hiervoor gebruik je de constructie: si + plus-que-parfait, conditionnel passé. In de hoofdzin staat dan de conditionnel passé en in de bijzin met ‘si’ staat altijd de plus-que-parfait.
- Si nous étions arrivés à temps, nous aurions eu plus de temps dans Disneyland Paris.
Als we op tijd waren aangekomen, hadden we meer tijd gehad in Disneyland Parijs. - Marie n'aurait pas eu la nausée, si elle n'avait pas mangé de frites.
Marie was niet misselijk geweest als ze geen frietjes had gegeten.
Ik hoop dat je, na al deze informatie over de plus-que-parfait, het makkelijker kan vormen en gebruiken. Mocht je toch nog vragen hebben of moeite hebben met andere grammatica in het Frans, dan kun je altijd terecht bij BijlesHuis voor bijles Frans. Bonne chance! 🍀
🌐 BijlesHuis - Vind de perfecte bijlesdocent
Wil je op de hoogte blijven van onze andere artikels? Schrijf je dan in voor onze maandelijkse newsletter!